We fietsten door de stadsrand van Leeuwarden. Nieuw Stroomland heet de gebiedsontwikkeling. Dankzij de eindelijk voltooide rondweg, de Haak, ontwikkelt de stad een nieuwe ontsluitingsstructuur, vindt herwaardering van oude landschappelijke waarden plaats en breidt Leeuwarden zich uit met “duurzame werklocaties” en woningbouw. Wij, stadmakers uit verschillende delen van het land, hoorden de enthousiaste verhalen aan van provinciale en gemeentelijke ambtenaren (“de vierde macht”). Ze gingen over Leeuwardens profiel als middelgrote stad in een agrarische omgeving, vooral daaraan gelieerde bedrijvigheid met een toefje extra duurzaamheid en “dorpse woningbouw” die deels draait op biomassa. Heldere visie, goed verhaal. Kom daar nog maar eens om. En toch keken de stadsmakers elkaar af en toe wat bezorgd aan. De burger? Die ontbrak wel een beetje. En dat terwijl gek genoeg af en toe ook die prachtige keuze van Leeuwarden passeerde om in de culturele hoofdstad 2018 “mienskip” centraal te stellen. Een keuze waar ze nu ook echt uitvoering aan geven.
Er zijn maar liefst drie aquaducten in aanbouw. We stonden bij een daarvan, de Drachtsterweg, een belangrijke ontsluitingsweg. Eindelijk kwam de vraag die stadmakers altijd stellen: “Welke rol speelt de bevolking in deze processen?” De of-vraag bleek een zaak van de overheden. Over het hoe wordt het gesprek met de omgeving gevoerd. Het leidde wel tot de keuze voor de duurste oplossing. En het project dijde uit tot een programma, waarin bijvoorbeeld een extra vaarroute voor sloepen een plek kreeg en een brugwachtershuisje verplaatst wordt en als luxe vogelhut, mogelijk later B&B, gaat fungeren.
Een dag later, op de dag van de architectuur, mocht ik een verhaal houden over het nieuwe gilde van stadmakers, de stadsambassades en ons initiatief voor de Lelystadse Stadmakerij. We zaten in een fonkelnieuwe “Multifunctionele Accommodatie” (echt zo’n woord uitgevonden door onze onvolprezen bureaucratie). In de wijk waarin die staat geeft de gemeente volop ruimte aan initiatieven van onderop, via een (door de gemeente geïnitieerd) programma “Stedelijke Vernieuwing op uitnodiging”. En we illustreerden de activiteiten van stadmakers o.a. met Cel 9, een mooi kunstproject over participatie en communicatie in een andere wijk. Een van de architectuurliefhebbers vroeg ons wat dit nu betekent voor de rol van de gemeente.
Evelien Tonkens e.a. deden daar als eersten (!) onderzoek naar en publiceerden dat onder de titel “Montessori-democratie”. Die titel herbergt de spanning tussen “loslaten” en de behoefte van burgers aan sturing en houvast. In zijn bijdrage in “Het nieuwe stadmaken” roept Joachim Meerkerk de vraag op naar de macht van de stadmakers. Zij ontlenen hun positie vooral aan hun doenerige instelling en hun vermogen tot netwerken. Maar moeten zij ook een politieke factor worden? Anders dan de huidige partijpolitieke constellatie? Staan zij werkelijk dichter bij de gewone burger dan bv de overheid, zoals hij lijkt te suggereren? Het zijn grote vragen. Misschien op veel plaatsen nog wel een maatje te groot voor duidelijke antwoorden.
De vraag naar de nieuwe verhoudingen is niet zo eenduidig te beantwoorden. De voorbeelden in deze bijdrage maken duidelijk dat een passende invulling van de wederzijdse betrokkenheid sterk samenhangt met bijvoorbeeld de aard en schaal van de problematiek, het type (maatschappelijk) vraagstuk en de al dan niet aanwezige actieve burgers en stadmakers. De overheid opereert daarin vanuit drie rollen: zij is kadersteller, facilitator en beschermer van wat zwak is. De stadmakers vormen een praktische en veelal creatieve voorhoede in de stad. In onze wereld in transitie vormen zij langzamerhand een onmisbare schakel om tot moderne leefbare steden en dorpen te komen. Van de overheid mag verwacht worden dat zij bereid en in staat is rolzuiver en open te communiceren. Van de betrokken burgers en stadmakers mag verwacht worden dat zij uitgaande van een fatsoenlijk proces gerechtvaardigde overheidsinterventie accepteren. Als daaraan voldaan wordt kunnen zij met elkaar het gesprek voeren over hoe het verder moet. En daar is maar een weg voor: die van de organische geleidelijkheid, op maat van de eigen stad, het eigen dorp en die van de daar actuele vraagstukken. Maar wel met de durf steeds weer tot vernieuwing te komen. En dat een contiunue proces te laten zijn. Onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring binnen en tussen steden en dorpen is daarbij onmisbaar. Alleen al om efficiënt van elkaar te leren. Daar worden we allemaal beter van.
23 juni 2015