Niet “participatiesamenleving” werd het woord van het jaar, maar “selfie” (jammer dat Kees van Kooten net te laat was met zijn veel mooiere “otofoto”). Zegt dat iets over het afgelopen jaar? Het was het jaar van de akkoorden: sociaal akkoord, zorgakkoord, onderwijsakkoord, en met dank aan Adri Duijvestein op de valreep ook nog een woonakkoord en pensioenakkoord. Het maatschappelijk middenveld “ingepakt” door kabinet en meerderheid in het parlement, of noodzakelijke stap op de weg naar de broodnodige vernieuwing in de verhoudingen tussen overheid en samenleving? Bij al die akkoorden valt mij op hoe moeizaam het gesprek tussen overheid en samenleving echt tot stand komt. En via bezuinigingen, reorganisaties en kerntakendiscussies lijken de maatschappelijke instituties steeds meer in zichzelf gekeerd te raken. Gevolg is dat de burger steeds minder weet waar hij of zij aan toe is. En ondertussen is de publicitaire aandacht sterk gericht op “selfies”, van de “flirtende” Barack Obama op de Soccer city – tribune in Soweto tot de tors van Onno Hoes.
Ik was bij een boeiende bijeenkomst in Amsterdam. Allerlei initiatiefnemers van maatschappelijke bedrijfjes en activiteiten presenteerden zich voor een zaal van “lotgenoten”, geïnteresseerden, ambtenaren en zorg- en welzijnsprofessionals. Het varieerde van de broodfondsen, alternatieve coöperatieve bancaire ideeën via een popcornfabriekje i.o. tot kunst in het park met inschakeling daklozen. De ideeën kwamen natuurlijk van creatieve out-of-the-box denkers die daarmee waren begonnen vanuit een diepere betrokkenheid bij wijk of buurt, dan wel zich zelf daar “geparachuteerd” hadden en anderen wakker schudden. Maar bijzonder vond ik vooral de mate waarin ook mensen vanuit de onderkant van de samenleving betrokken zijn. Daklozen, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, fysiek en psychisch voor het leven getekenden. Ze blijken in staat, met al hun beperkingen, door slim ingeschakeld te worden meerwaarde toe te voegen aan al die initiatieven. En soms zelfs initiatiefnemer te worden. En exemplarisch was die ambtenaar die in de zaal zat en zich af vroeg: “maar wat moet ik dan doen?” Veel blikken van herkenning waren zijn deel.
Wat veel van die initiatiefnemers ook kenmerkt is hun scepsis t.o.v. overheid en maatschappelijke instellingen. Je doet je ding, samen met al die anderen, onafhankelijk van welke institutie dan ook. En als je ergens een vergunning voor nodig hebt, of financiële ondersteuning kunt krijgen, dan zoek je die ene coöperatief ingestelde wethouder of ambtenaar op, die voor jou de boer op gaat.
Het is mooi, al die creativiteit, burgerlijke doorzettingsmacht en vooral ook die vergroting van het zelfvertrouwen van mensen die daar van nature of door hun geschiedenis niet zo rijk mee gezegend zijn. Maar ik vraag me tegelijkertijd af hoe het gaat met die pechvogels die niet in aanraking (kunnen) komen met die creatieve sociale ondernemers. Of die terugvallen zodra de activiteit beëindigd is. “Meedoen naar vermogen”, is natuurlijk een prima uitgangspunt om onze samenleving te organiseren. Maar sommigen hebben continue aandacht nodig om ook maar een beetje mee te kunnen doen. En daarmee is er meteen ook een antwoord op de ambtenaar / welzijnswerker die vraagt “wat moet ik dan doen?”: spoor die mensen op. Pak de signalen op van de sociale werkers in wijken en buurten. Daar horen je beste mensen te zitten. En wordt wat minder hulpverlener en meer makelaar tussen sociale ondernemers en potentiële deelnemers daaraan. Bekijk hoe initiatieven mogelijk gemaakt kunnen worden; hoe overheden die kunnen faciliteren ipv beperken door regels en controlemechanismen. Geef vertrouwen en ruimte, ook al gaat er dan wel eens wat fout. De mensen zijn het waard.
20 december 2013